zondag 31 juli 2016

Damhertje schieten? - Artikel 68 Ffw in de praktijk


Een paar dagen geleden is een nieuwe uitspraak gepubliceerd op Rechtspraak met betrekking tot dieren, deze keer om het wel of niet mogen jagen op damherten in Zeeland. De kwestie betreft twee populaties damherten, één in de Manteling van Walcheren en één op de Kop van Schouwen. De rechtbank oordeelde in dit geval in december 2015 al dat de provincie de ontheffing niet mocht verlenen. Ook nu blijft de rechtbank bij dat standpunt.

Deze casus is een mooie gelegenheid om eens stil te staan bij de mogelijkheid tot het verlenen van een ontheffing om te mogen jagen op beschermde inheemse diersoorten. Ik zal daarbij de punten toelichten en toepassen op onze damhert. Het al dan niet kunnen verlenen van een ontheffing komt grofweg gezien neer op de volgende stappenplan:
1. Is er sprake van een beschermde inheemse diersoort?
2. Zo ja, is er een wettelijke grond voor het verlenen van een ontheffing betreft de diersoort?

1. Is er sprake van een beschermde inheemse diersoort?
De Flora- en faunawet heeft in artikel 4 bepaald dat onder andere alle zoogdieren, met uitzondering van enkele gedomesticeerde soorten, beschermde inheemse diersoorten zijn. De damhert, waar het in dit geval om gaat, is dus een beschermde inheemse diersoort. Dit is belangrijk om te weten omdat alleen inheemse beschermde diersoorten bepaalde bescherming krijgen van de wet. Voor de damherten gaat het om de bescherming in artikel 9. Dit artikel geeft aan dat deze dieren niet mogen worden gedood, verwondt, gevangen of op een andere manier worden bemachtigd. Ook mogen ze hiervoor niet worden opgespoord.

2. Zo ja, is er een wettelijke grond voor het verlenen van een ontheffing betreft de diersoort?
Damherten zijn dus inheemse beschermde diersoorten die bepaalde bescherming hebben. Dankzij deze bescherming mag er in principe niet op ze worden gejaagd. In artikel 68 van de Flora- en faunawet staan echter een aantal redenen op basis waarvan de Gedeputeerde Staten van Zeeland een ontheffing kunnen verlenen, deze ontheffing heft de bescherming weer op waardoor er wel op de damherten zou mogen worden gejaagd.

Gedeputeerde Staten verleenden in dit geval een ontheffing op basis van de voorwaarde genoemd in sub e van artikel 68. Hierin wordt verwezen naar een algemene maatregel van bestuur, waar nog andere belangen in staan die als reden kunnen worden gebruikt voor het verlenen van een ontheffing. Die algemene maatregel van bestuur is het Besluit beheer en schadebestrijding dieren. In artikel 4 van dit besluit staan die belangen waar het artikel het over heeft. Voor de damherten is de reden genoemd in sub e van het artikel van belang. Vanwege populatiebeheer kan de Gedeputeerde Staten een ontheffing verlenen. Gedeputeerde Staten had als argument aangevoerd dat populatiebeheer nodig was voor een goed welzijn van de damherten. De rechtbank vond echter dat Gedeputeerde Staten niet voldoende had bewezen dat het terugbrengen van de populatie naar de streefstanden in het Faunabeheerplan nodig was omdat het welzijn anders in het geding zou zijn. Ook vond de rechtbank dat het niet voldoende was bewezen dat het welzijn van de populaties op het moment dat de ontheffing werd verleend, in het geding was.

In de Nota van Toelichting bij het besluit heeft de wetgever aangegeven dat voor onder andere damherten het ook mogelijk is om een ontheffing te verlenen zonder daarbij te kijken naar het welzijnsaspect van de dieren, in ons geval de damherten. Het kan, zo stelt de wetgever, namelijk wenselijk zijn om vanwege (andere) beheerdoelstellingen in te grijpen in de populatiegrootte. De rechtbank vindt echter dat dit ingrijpen om beheerdoelstellingen noodzakelijk (en niet wenselijk) moet zijn voordat de provincie om die reden een ontheffing kan verlenen voor de jacht op damherten. De rechtbank vindt namelijk dat alleen door het stellen van de noodzakelijkheidsvereiste aan het verlenen van een ontheffing om beheerdoelstellingen kan worden aangesloten bij het uitgangspunt van de Flora- en faunawet dat damherten beschermde inheemse diersoorten zijn. Ook bij dit argument vond de rechtbank dat Gedeputeerde Staten onvoldoende had bewezen dat het noodzakelijk was om in te grijpen in de populaties.

Kort samengevat: damherten mag je niet afschieten dankzij de bescherming die ze krijgen via de Flora- en faunawet. Een ontheffing kan worden verleend waardoor deze bescherming wordt opgeheven, maar dan moet dat wel op grond van een reden genoemd in de Flora- en faunawet en die reden moet voldoende zijn bewezen. In deze casus was dat dus niet het geval, zowel niet vanuit het welzijnsaspect van de damherten alsook niet vanuit (andere) beheerdoelstellingen. De Gedeputeerde Staten van een provincie moet dus heel duidelijk aan kunnen tonen dat:
  1. Een ontheffing echt nodig is,
  2. Uit welk grond of welke gronden dat blijkt, en
  3. Dat de data uit de (Alterra)rapporten en (Faunabeheer)plannen, die gebruikt zijn ter onderbouwing, min of meer direct voortkomen uit die argumenten